Een zucht van verlichting

In het begin was er niets. Helemaal niets. Alleen de stilte weerklonk tussen de grenzen van het lege en donkere oneindige heelal. Zelfs God was er niet, en dat beviel hem helemaal niet. Het is immers geen lolletje om niet te bestaan. Zo zweefde hij door de stille duisternis, tobbend over zijn eigen afwezigheid en broedend op een plan om zichzelf te scheppen. Hij kwam er niet uit. Hij krabde zich achter zijn niet bestaande oren en toen hij die voelde, besefte hij opeens dat hij een geluid moest maken om leven in deze lege brouwerij te blazen. Bij dit idee alleen al gaf hij een zucht van verlichting. Gedragen door de lucht van zijn adem weergalmde zijn zucht door de kosmos, echode zoemend langs ruimtelijnen totdat er draden van trillend licht ontstonden. Gonzend reisden de kleuren kriskras door de ruimte en lieten lange sporen na, spetterden uiteen tegen de buitenkant van het heelal om zich juichend in regenbogen en fonkelende hete lavastromen weer in het centrum van de oneindigheid te storten. Het licht werd vloeibaar en droop overal heen waar het gaan kon. Het weefde water en wolken, waaronder hun natheid stolde tot een stevige grond waarop hun brandende golven zich stortten in een onophoudelijk applaus. Zo werden uit Gods eerste zucht de sterren en de aarde geboren, en al wat leeft. En God was tevreden, want eindelijk bestond hij.

En ook de mensen waren tevreden omdat ze bestonden. In elke baarmoeder werd de schepping in versneld tempo herhaald, zodat iedereen zich bewust was van het eerste geluid als eerste herinnering. De mensen wisten waar ze vandaan kwamen en als ze stierven was hun gehoor het laatste dat overbleef opdat het hen herinnerde aan hun oorspronkelijke bestemming, waar begin en einde samenvielen in een tijdloos eeuwig moment. Sommigen waren echter zo blij dat ze bestonden, dat ze helemaal vergaten dat ze eigenlijk niet bestonden. Overenthousiast begonnen ze zichzelf op de borst te kloppen. Net als god zelf trouwens, die uiterst zelfvoldaan was over het wonder dat hij had verricht door zomaar iets uit niets te scheppen, zichzelf tot leven te wekken. Zo boven, zo beneden. Geen wonder trouwens, want wat was God anders dan het geheel der schepping zelf? En wat waren de mensen anders dan stukjes gestolde God? Zelf was hij voldaan, maar de mensen waren zelfvoldaan en begonnen zichzelf steeds beter te vinden. En van het een kwam het ander en voor God het in de gaten had waren de mensen elkaar al in de haren gevlogen. Want tja, als je bestaat dan wil je ruimte hebben, en respect, en eer, en geld, en voor je het weet ook grasmaaiers, vliegtuigen en granaten. Dat hoort nu eenmaal bij een al of niet bestaand ik, en zoiets kan natuurlijk nooit goed aflopen.

De mensen vergaten wie ze waren en verloren zo hun ziel. Iets waar ze liever niet aan herinnerd wilden worden, want dan zouden ze weten dat ze eigenlijk niet bestonden, niet meer waren dan een zucht van God. En dan zouden ze nergens meer zijn, niemand meer zijn, en dat vonden ze toch een beetje eng. Ze deden dan ook van alles om die gedachte uit hun hoofd te zetten. Ze gingen roken en eten, werken en zweten, alleen om te vergeten. God kon dan ook niet anders dan ze af en toe wakker te schudden uit hun gedroom over eigen ikjes. Sommigen waren echter zo verslaafd aan zichzelf dat ze rampen en oorlogen nodig hadden om wakker te worden. Maar bij anderen waren ziektes en ongelukjes al voldoende om hun domme identificaties met zichzelf weer los te laten. En gelukkig waren er ook mensen die zelfs al van het geluid van de stilte wakker werden. Omdat God wilde dat iedereen op zo’n vredige en zoete manier zou ontwaken, wikkelde hij de stilte in geluiden en beelden. En sinds die tijd vertelt de mooiste muziek over stilte, en herinnert het zwijgende kaarslicht aan het tijdloze waarin alle wezens eindelijk weer één, onsterfelijk en vrij zijn.

(2006)

  • Facebook
  • Twitter
  • NuJIJ
  • Print
  • PDF
  • Add to favorites