Draakje
6 juni 2025
Die heb je ook in Second Life. Pestkoppen. Die vinden het bijvoorbeeld leuk om allemaal rommel over je terrein te gooien. Zo ook toen ik met twee jongens in Snuff & Snack aan het spelen was. Opeens verschenen er twee knapen die boven op een rek gingen zitten. Ik had hen met een druk op de knop weg kunnen jagen, maar was te veel in mijn spel verdiept. Een kwartier later verschenen er achter me allemaal houten planken die dwars door de werkruimte liepen. En dat werden er meer. Ook grote kubussen die soms licht uitstraalden. Met moeite manoeuvreerde ik me dwars door dat alles heen naar buiten. De jongens waren nergens meer te bekennen en ook een van mijn gasten was gevlucht, zodat ik alleen met de overgebleven Liam stond te kijken naar de houten ravage waaronder het gebouw was bedolven. Het waren beruchte griefers. Waarom ze juist óns aan het pesten waren? Hadden ze iets tegen kannibalen? Dat zou ik stom vinden. Eerder geloof ik dat ze het gewoon leuk vonden om te pesten, net zoals sommige jongetjes op de basisschool dat moeilijk kunnen laten.
We konden al die houten rommel niet wegkrijgen. Vaak zijn dat soort dingen onecht, zijn het geen objecten maar scripts die niet te vangen zijn. Virtual reality binnen virtual reality. In de bijna twintig jaar dat ik in Second Life woon, heb ik zoiets één keer eerder meegemaakt. Toen werd onze disco in Sweetgrass overstelpt met een kolkende lawine van honderden brieven. Iemand heeft me toen geleerd hoe je die stuk voor stuk verwijdert, maar inmiddels ben ik vergeten hoe je dat doet. Ik dook wat artikels op over hoe je dat soort rommel op kunt ruimen, nam afscheid van Liam, liet alles wat het was en ging in real life naar bed. Maar na een uur of acht in de morgen – wat voor mij heel vroeg is – kon ik met een dag puzzelen in het vooruitzicht de slaap niet meer vatten. Na koffie en krantje verscheen er op mijn telefoon een berichtje van bezoeker Noodl, die de bende in Snuff & Snack had aangetroffen, de landeigenaar had benaderd die de berg van hout heeft weggehaald. Ik ging meteen naar Second Life, en inderdaad zag alles er weer opgeruimd uit. Ik slaakte een zucht van verlichting.
Wie was die knaap die in Second Life mijn rommel had laten opruimen terwijl ik in real life nog in bed lag te suffen en koffiedronk? Ik stuurde hem een berichtje om hem te bedanken en meteen stond hij voor mijn neus. Hij stoorde zich er kennelijk niet aan dat ik nog piemelnaakt was. Hij was een draakje! Ik had hem wel eens gezien, en hij vertelde dat hij wel vaker op mijn stek kwam. Bijvoorbeeld als hij weer eens behoefte had zichzelf van kant te maken. Noodl was een paar centimeter korter dan ik, en ik vond hem heel mooi. De fantasie en liefde waarmee mensen zichzelf en werelden scheppen is zó ontroerend mooi in Second Life, dat zo’n twintig jaar geleden begonnen is op een kale matrix waarop iedereen zijn gang kon gaan. Ja, het was moeilijk voor hem om andere draakjes te vinden om mee te spelen, en ik bekende hem dat ook ik weinig trek in hem had. Maar hij was zo aardig en lief dat ik het niet kon nalaten om hem te omhelzen. Een raar gevoel, zo’n drakekop over mijn schouder. Maar hoe lief en ontroerend dat hij me ongevraagd in stilte heeft geholpen!
Ook hier heeft weer iemand voor me gezorgd. Uit dankbaarheid leg ik hem graag eens onder de guillotine, of zal ik hem opeten. Dat kan makkelijk, want we hebben hier zo veel levens dat katten er jaloers op zijn. De moraal van dit verhaal? Draken kunnen je in stilte helpen, en als je ze omhelst eten ze je niet meteen op.