Alan Watts – Gelukkiger dan je denkt

Alan Watts: Gelukkiger dan je denkt. Uitgeverij AnkhHermes, 240 pagina’s, paperback € 22,50, e-book € 12,99

Het wonderbaarlijk van dit boek is niet alleen dat Alan Watts pas 24 jaar was toen hij The meaning of happiness schreef, maar ook dat dit leest alsof het gisteren is geschreven en niet tachtig jaar geleden. Watts werd vooral bekend door zijn boek Zen-boeddhisme in de jaren zestig, waarmee hij een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de introductie van deze oosterse wijsheid in de westerse wereld. Hij werd omarmd door hippies, maar dat neemt niet weg dat wat hij schrijft niet alleen glashelder is, maar ook heel concreet en praktisch. De Nederlandse vertaling Gelukkiger dan je denkt is onlangs verschenen bij AnkhHermes en daarmee meteen een van haar mooiste uitgaven.

In het eerste hoofdstuk Strijd in de ziel legt Watts uit dat de primitieve mens hoofdzakelijk conflicten had met externe natuurkrachten terwijl de beschaafde mens ongelukkig is ‘als gevolg van zijn conflict met de natuurkrachten die zich in hemzelf en de maatschappij bevinden.’ (p. 43-44). Veel oude volken zouden dit goed hebben begrepen, zoals hindoes ‘zouden ontdekken dat hun ware zelf Brahman is. Met andere woorden, het ego van de mens is een truc of hulpmiddel (maya)’ ter ondersteuning van de levensfuncties, want het leven kan zich alleen manifesteren in de vorm van losstaande dingen. Het leven als zodanig is één (…)’ (p. 55-56) Het probleem is niet wat we met de wereld aan moeten, maar met onszelf. En ‘(…) tenzij we de moeilijkheid in onszelf onder ogen zien, [is] alles waar we verlossing in proberen te vinden niets meer is dan een extra gordijn waarmee we die moeilijkheid voor onze ogen kunnen verbergen.’ (p. 60) Mensen willen gelukkig zijn en de mens heeft de vrijheid om dood, angst en verdriet te accepteren ‘en dat is de vrijheid van geluk.’ (p. 62)

In hoofdstuk 2 De oplossing van religie constateert de auteur dat religie te weinig gebruik maakt van haar mogelijkheden ‘omdat de echt wezenlijke elementen van religie er niet mee aan bod komen, zoals de zogenaamde “religieuze ervaringen”. Zonder deze ervaringen zijn doctrines, riten en plechtigheden lege omhulsels.’ (p. 70) Spiritualiteit is bij Watts ‘een diep gevoel van innerlijke vrijheid dat is gebaseerd op het besef dat het zelf volledig verenigd en in harmonie is met het leven, met God, met het Zelf van het universum, of hoe je dat principe ook noemt. Spiritualiteit is het besef dat die vereniging altijd al heeft bestaan, ook al wist je dat niet, en dat niets in de wereld en dat niets wat je zelf kunt doen de vereniging kan vernietigen.’ (p. 76). ‘Spiritualiteit is derhalve een levenswijze, ongeacht in welke wereld je je bevindt (…) er is geen verschil tussen religie en het gewone, alledaagse leven. (p. 85) In feite gaat het om ‘het accepteren van de duistere kant van het leven, want juist op dit vlak ligt de oorzaak van het feit dat we niet gelukkig zijn.’ (p. 86) En acceptatie is iets anders dan verdragen ervan.

Maar hoe doen we dat, accepteren? Daarover gaat hoofdstuk 3 De weg van acceptatie. Watts vertelt over een mythe waarin een draak wordt bevochten, waarbij voor elke kop die wordt afgehakt er zeven terugkomen. ‘De verlangen, gevoelens en impulsen in de ziel die slecht of zondig worden genoemd, lijken te gedijen door weerstand, want weerstand behoort tot hun eigen natuur.’ (p. 89) Op dezelfde pagina citeert Watts Boeddha: ‘Haat stopt niet door haat alleen; haat stopt enkel door liefde.’ Het haten van de haat maakt de haat alleen maar erger. Maar ook van de pacifist moet de auteur weinig hebben, want die is ‘vaak iemand die het haten van haat haat. Dat zijn drie “haten” in plaats van één!’ (p. 93) Volledige acceptatie is de weg, wat we zien bij de vedantistische, boeddhistische en taoïstische filosofie. Het christendom is onterecht vervallen tot doctrine. Maar een teveel aan oosterse wijsheid met haar Tat tuam asi, waarin het ware Zelf van de mens God is, kan in het Westen ego’s doen opblazen, wordt de mens ‘geneigd om een God van zijn ego te maken in plaats van een ego van zijn God.’ (p. 103) De oosterse mens is ‘zich bewust van irrationele krachten die in zijn leven werkzaam zijn, en zelfs die mate van bewustzijn zorgt ervoor dat hij minder last heeft van hun aanwezigheid.’ (p. 106)

In hoofdstuk 4 De terugkeer van de goden vertelt Watts aan de hand van Jung over individuatie waarbij ‘het individu zich zodanig aanpast aan zijn innerlijke universum, aan de onbewuste natuurlijke drang in hemzelf, dat zijn volledige wezen een compleet, samenhangend organisme wordt (…)’ (p. 122) Dan is hij vrij om bewust gebruik te maken van onbewuste levensbronnen. Onder de paragraaf De doelen van psychotherapie blijkt het eigenlijk niet om een doel te gaan ‘want de zin van het leven ligt besloten in zijn beweging, niet in de plek waar het leven zich daartoe beweegt (…) Je vindt verlichting door de plek waar je nu staat volledig te accepteren. (p. 128-129) Het accepteren zelf is de ‘hogere’ toestand. Acceptatie van het ‘duistere’ aspect van het onbewuste, van het feit dat goden en demonen onafhankelijk van het ego zijn, en van het conflict tussen goden, demonen en het ego. De auteur geeft een depressie als voorbeeld: bevestig haar bestaan, ervaar haar ten volle en ontdek dat zelfs de meest duistere gemoedstoestand een diepgaande betekenis voor ons heeft en een verhulde zegen is.’ (p. 136) Watts besluit dit hoofdstuk met paragrafen over de werking van de animus en de anima: valse mannelijkheid en het vrouwelijke principe dat in onze beschaafde wereld op de achtergrond is geraakt.

Er verschijnen echter hobbels op het spirituele pad in hoofdstuk 5 De vicieuze cirkel. Juist ‘omdat je denkt dat je goed op weg bent.’ Maar degenen die God vinden ervaren de extase van de schepping, kennen het antwoord op de vraag waarom het universum bestaat: ‘Zij weten dat het om een bijna kinderlijke reden bestaat, namelijk om te spelen, of wat de hindoes lila noemen (…)’ (p. 151) God zelf speelt. Maar is het niet ook vaak een wreed spel? Watts weerwoord is helder: ‘Moeten we het universum vragen en van het universum verwachten dat het zich schikt naar onze normen met betrekking tot goed gedrag, en moeten we het bestaan van God in alle dingen in twijfel trekken omdat Hij niet in overeenstemming handelt met de humanitaire morele normen van de middenklasse? (p. 151-152) Uiteindelijk gaat het om de acceptatie van genade, die de trotse mens echter weigert te accepteren. ‘Hij kan de gedachte niet verdragen dat hij absoluut niet in staat is om zichzelf te verheffen, en dat de enige kans op verlossing eenvoudigweg ligt in het accepteren van iets wat net zo onvoorwaardelijk wordt gegeven aan de heilige als aan de zondaar.’ (p. 159) We zijn op een zoektocht naar iets wat we nooit zijn kwijtgeraakt. ‘Het is alleen maar moeilijk omdat het zo gemakkelijk is.’ (p. 161) De auteur prijst het christendom want het is in het Westen ‘de enige die een uitweg biedt uit de vicieuze cirkel van dualisme.’ (p. 164)

In hoofdstuk 6 De ene tussen de velen vertelt Watts over de non-dualistische Vedanta en Upanishads waarin afgescheidenheid een illusie, maya is. Maar ook die hoort erbij. Zelfs ‘als de mens afgescheidenheid ervaart, is deze ervaring ook Brahman, aangezien er niets anders is dan Brahman’ (p. 171) Dit is pure non-dualiteit. En elke poging om vereniging met Brahman tot stand te brengen door iets te doen, door dingen te veranderen, is een vorm van egoïstische trots.’ (p. 174) Het gaat namelijk niet om doen, maar om zijn, en het is niet een ervaring van het geheel, maar de gehele ervaring. Bij Gautama de Boeddha gaat het om een abrupte overgang van een duale naar een non-duale kijk op het leven. Uiteindelijk vinden we in het nu de werkelijkheid, vrijheid en verlichting. Bij Watts is verlichting niet los te zien van en vrijwel identiek aan acceptatie en vreugde: je laat het leven leven en zijn wat het nu is. Ook het taoïsme en de I Tjing blijven niet onbesproken: ‘Zij impliceert dat alle dingen die nu gebeuren een duidelijke relatie met elkaar hebben, al was het alleen maar doordat ze gezamenlijk in de tijd plaatsvinden.’ (p. 187) Maar ook humor krijgt een plek als de auteur een uitspraak van Lao Tse citeert: ‘Als er niet om werd gelachen, zou het niet toereikend zijn om Tao te zijn.’ En Watts zou Watts niet zijn zonder een uitgebreide paragraaf over het zenboeddhisme met haar koans en verhalen die niet uit te leggen zijn maar die je wel meteen kan snappen. Een grap gaat verloren als je hem moet uitleggen.

‘Het leven leeft ons, wij leven niet het leven’ lezen we aan het begin van hoofdstuk 7 De grote bevrijding. Dit gaat onder andere over fatalisme en determinisme wat snel kortgesloten kan worden, want als ‘iedereen zou geloven dat al hun gedachten en daden onvermijdelijk door het lot zijn voorbeschikt, dan zouden mensen zich gedragen zoals ze zouden willen.’ (p. 203) Ze zouden gevaarlijk vrij worden. ‘Om vrij te zijn moet de mens zichzelf en het leven zien als één geheel (…)’ (p. 206) Acceptatie betekent ook het open staan voor genade omdat ‘acceptatie van genade door de mens hetzelfde is als het schenken van genade door God.’ (p. 208) ‘In de vrijheid van de geest,’ lezen we op pagina 212, voelen we ons ‘niet gebonden door een vooropgezette mening over wat de “juiste” manier is om op onze ervaringen te reageren,’ en hier vergelijkt Watts dit met het ‘Laat je gaan’ en de overgave aan de dans, je volledige veilig en thuis voelen in het universum.

In hoofdstuk 8 De liefde voor het leven wordt alles nog eens samengevat. De voortdurende vrijheid brengt een verandering in de psychologische structuur, net zoals pianospelen de structuur van de handen verandert. ‘Deze verandering komt geleidelijk tot stand, terwijl het besef van de vrijheid doorgaans van het ene op het andere moment plaatsvindt.’ (p. 216) Watts vergelijkt de vier functies van de mens die voor individuatie nodig zijn, intuïtie, gewaarwording, intellect en gevoel, met muziek met haar bassen, alten, tenoren en sopranen, en met haar snaarinstrumenten, houtblazers, koperblazers en slagwerk. De auteur vertelt dat ‘we onszelf nooit kunnen afscheiden van de kracht van het leven en de liefde van God.’ (p. 219) Maar ‘als we van zowel het leven als van de dood kunnen leren houden, ontdekken we dat het leven en de dood op hun beurt een uitdrukking van liefde zijn.’ Liefde is de aard van het universum, en ‘geluk bestaat uit vrijheid, dankbaarheid en een gevoel van verwondering.’ (p. 223)

Wat op mij bij het lezen van dit boek veel indruk maakte is dat het een pleit is voor het oorspronkelijke christendom. God is liefde die zowel in als buiten ons is. Ook in het scheppen en vernietigen. Accepteer alles, hou van alles, ook van wat wij ‘kwaad’ en ‘dood’ noemen. Ertegen vechten is ‘spirituele trots’ en maakt het alleen maar erger. Wat dit betreft ontketende Jezus een ware revolutie.

De Idealist, september-oktober 2019

  • Facebook
  • Twitter
  • NuJIJ
  • Print
  • PDF
  • Add to favorites