Eben Alexander – Na dit leven

Eben Alexander: Na dit leven. Uitgeverij Lev., paperback, 240 pagina’s, € 16,99. Uitgeverij A.W. Bruna, e-book, 200 pagina’s, € 9,99

De voornaamste kritiek op de echtheid van bijna-doodervaringen is dat degenen die hier verslag van doen niet echt dood waren, zodat hun belevenissen hallucinaties geweest kunnen zijn. Tot 1968 werd iemand dood verklaard als zijn hart stilstond, dus tot dan was het heel goed mogelijk dat bij een overledene de hersenen nog een poos actief waren en de werelden creëerden waarvan zovelen getuigden die hun sterven hadden overleefd.

Tegenwoordig is iemand echter pas écht overleden als hij hersendood is, zodat bijna-doodervaringen niet door het brein veroorzaakt kunnen zijn, zoals Dick Swaab, de auteur van de bestseller Wij zijn ons brein, beweert. De auteur van dit boek, neurochirurg Eben Alexander, geloofde ook dat de bijna-doodervaringen en bewustzijn, niets anders waren dan producten van de hersenen. Totdat hij zelf een zeldzame bacteriële hersenvliesontsteking kreeg waardoor zijn neocortex, zonder welk enigszins menselijk functioneren onmogelijk is, totaal was uitgevallen terwijl hij een week in coma lag.

Gedurende die week komt Alexander in drie werelden. Zijn reis begint in ‘het Rijk gezien door de ogen van Regenworm’: ‘Duisternis, maar het was een zichtbare duisternis, alsof je ondergedompeld was in de modder, maar er toch doorheen kon kijken (…) En ook geluid: een zwaar, ritmisch kloppen (…) De woorden die ik hier gebruik om de plek te beschrijven kwamen veel later, toen ik weer terug was in deze wereld en ik mijn herinneringen eraan opschreef. Taal, emoties, logica: ze waren allemaal verdwenen (…)’ (p. 46)

Vervolgens komt hij bij ‘de Poort’: ‘Er was iets in de duisternis opgedoken. Het draaide langzaam en straalde fijne draden witgouden licht uit (…) Toen hoorde ik een nieuw geluid: een lévend geluid, alsof het ’t rijkste, meest complexe, prachtigste muziekstuk was dat ik ooit had gehoord (…) Een opening. Ik keek niet langer náár het langzaam draaiende licht, maar erdoorhéén (…) en in een flits vloog ik door de opening en bevond mij in een compleet nieuwe wereld. De vreemdste, prachtigste wereld die ik ooit had gezien.’ (p. 55) ‘Ik vloog over bomen en velden, rivieren en watervallen, en hier en daar wat mensen (…) Een prachtige, ongelooflijke droomwereld… Alleen was het geen droom. Hoewel ik niet wist waar ik was of zelfs wát ik was, ik wist één ding absoluut zeker: deze plek (…) was helemaal echt.’ (p. 56) Een mooi meisje vliegt naast hem, dat hem zonder woorden vertelde: ‘Je wordt bemind en gekoesterd, innig en voor altijd. Je hebt niets te vrezen. Je kunt niets fout doen.’ (p. 58)

Dan komt Alexander in de derde wereld: ‘de Kern’, met ‘zwermen doorzichtige hemellichamen, die fonkelend verspreid waren over de hemel en lange, wimpelachtige lijnen achterlieten (…) een luid en schallend geluid als een schitterend gezang (…) een explosie van licht, kleur, liefde en schoonheid die door mij heen spoelde als een verpletterende golf.’ (p. 62-63) Later zag hij ‘een licht dat leek te komen van een schitterend hemellichaam dat ik nu naast mij voelde. (…) Dit Wezen was zo dichtbij dat er totaal geen afstand was tussen Hem/Haar en mij. Tegelijk kon ik de onmetelijke reusachtigheid van dit Wezen voelen. (…) Het kende mij door en door, en vloeide over van kwaliteiten (…) warmte, medeleven, medelijden… zelfs ironie en humor.’ (p. 64-65)’ Voor Alexander is dit Wezen God, die hij liever ‘Al’ noemt.

Als je zoiets hebt meegemaakt is het wel weer even wennen op aarde. Zeker vanwege de ‘ultrarealiteit’ van deze ervaring. Alexander concludeert dat bewustzijn de basis is van alles wat bestaat. Dat het universum veel groter is dan het lijkt: ‘Het is ons ware thuis en denken dat deze fysieke wereld alles is wat ertoe doet, staat gelijk aan het jezelf opsluiten in een kleine kast en je voorstellen dat er verder niets buiten die kast bestaat. (…) Dit andere, enorm grootse universum is helemaal niet “ver weg”. Het is in feite gewoon hier (…)’ (p. 176) ‘Lachen en ironie zijn in wezen herinneringen aan het feit dat we geen gevangenen zijn in deze wereld, maar passanten.’(p.178) ‘Niet alleen draaide mijn reis om liefde, maar die ging ook om wie we zijn en hoe we allemaal verbonden zijn met elkaar: de werkelijke zin van het bestaan.’ (p. 191)

Wat Alexanders boek zo levendig en realistisch maakt is niet alleen de wetenschappelijke scherpte waarmee hij zichzelf observeert, maar ook wat hij over zijn eigen leven vertelt en hoe zijn familie voor hem zorgt en over hem waakt terwijl hij op de intensive care ligt. Zelf twijfel ik wel eens aan een leven na de dood – wat correcter leven na het sterven zou moeten heten – maar na lezen van een boek als dit wordt het opnieuw minder waarschijnlijk dat zoiets niet bestaat.

De Kaarsvlam, mei/juni 2017

  • Facebook
  • Twitter
  • NuJIJ
  • Print
  • PDF
  • Add to favorites