Voorzichtig met die bijl, Eugène

Aan de horizon van een uitgestrekt woud gaat de zon onder en zendt rode wolkenslierten door het warme luchtruim. Het is een zoele zomeravond en ergens, heel klein, beneden, loopt tussen de bomen Eugène. Hij heeft een nieuwe bijl gekregen en is onrustig op zoek naar een mooie boom die hij nodig heeft voor zijn houthakkersavon­tuur.

De bomen zijn wat angstig en sidderen nerveus in de avondlucht terwijl ze zachtjes in de wind fluisteren: “Voorzichtig met die bijl, Eugène…” Maar Eugène hoort het niet, en hij voelt niets van de stille angst die om hem heen hangt. De vogels staken hun gefluit en heel het woud ademt een sfeer van sidderende afwach­tendheid. Even wordt Eugène een beetje bang en terwijl hij tegen zijn bijl geleund staat kijkt hij wat verdwaasd voor zich uit. Twijfelt hij? Na een poosje heft hij de bijl op. In onwetendheid, want eigenlijk is hij ondanks zijn twintig jaren nog een kind, verlangt hij naar het avontuur. De bijl is zwaarder dan hij ge­dacht heeft en hij moet al zijn krachten verzamelen om hem omhoog te houden. De spanning in het woud stijgt meer en meer, maar Eugène voelt het niet, evenmin als de onweerachtige trillende lucht onder de rode hemel. Hij haalt diep adem om zijn laatste krachten te verzamelen voor dit grootse moment.

Als een mythisch figuur staat hij daar met de bijl omhoog, alsof na duizenden jaren de mensen nog beelden zullen bekijken uit de klas­sieke geschiedenis met hem als onderwerp, stilgezet als hij is tussen de luchtmoleculen.

De wereld vertraagt terwijl hij de bijl in de boom slaat, en onna­tuurlijk regelmatige lichtflitsen die met een donderend geraas het heelal vervullen, doen het voorkomen alsof hij de bijl heel lang­zaam, schokje voor schokje, bij de boom brengt. Zijn bijl dringt tot diep in de boom door, treft hem midden in het hart, splinters zweven alle kanten uit. Eugènes ogen flonkeren, machtig als hij zich voelt, archaïsch als de eerste mens uit een sage die niemand ooit gelezen heeft.

De boom schreeuwt het uit van pijn en dit door merg en been gaande protest echoot en resoneert door alle andere bomen in de omtrek. Eugène, de bijl nog in de hand, is verstijfd van schrik. Hij is doodsbenauwd, niet begrijpende wat er allemaal gebeurt, en na een poosje kan hij niets anders doen dan met de bomen mee te krijsen, zodat alles in het woud schreeuwt als bij de diepstgevoelde pijn die iets levends kan treffen. Eugène ziet bloed stromen uit de wond van de boom, langs de bijl en in zijn handen.

Dan breekt het onweer los en een daverende kletterbui daalt neer als een zondvloed. Schreeuwend rent Eugène weg van de plek waar de aanslag op de boom was gepleegd. Steeds verder rent hij weg in paniek, terwijl hij nog steeds de getroffen boom voor zich ziet. Het geschreeuw van het woud jaagt hem op en hij is bang door de bliksem getroffen te worden. Hij struikelt over boomwortels, valt in kuilen, maar rent steeds weer met nieuwe kracht nog verder alsof hij zich achter de horizon wil verschuilen voor de wraak op een moord die hij begaan heeft.

Het onweer is weggetrokken en er hangt een diepblauwe schemering over het woud. Een zachte avondwind droogt koesterend de natuur. Wat versuft, de kleren half van zijn lijf gescheurd, ligt Eugène met zijn hoofd in zijn handen op de grond. Kleine schokjes die door zijn jongenslichaam trillen verraden dat hij huilt tot diep in zijn hart. Hij merkt nog niets van de zoele warmte die de vredige nacht gaat bedekken. Hij voelt alleen de schrijnende pijn van het geboren worden.

(Librest Spacement, 1976)

  • Facebook
  • Twitter
  • NuJIJ
  • Print
  • PDF
  • Add to favorites