De Grote Wetering

Date 15 januari 2008

Onlangs stond in Vrij Nederland een plattegrond van Amsterdam-Zuid met daarop veel plekken waar criminelen woonden, werkten, elkaar ontmoetten en vermoordden. Waaronder ook gebouw De Grote Wetering aan de Weteringschans, tegenover het Rijksmuseum. Daar had Endstra zijn wieg staan, las ik, en opeens ging weer een wereld voor me open. Ik zie opnieuw de halfronde etalages met daarin compressoren en andere machines waar ik niks van snapte. De grote deuren van de hoofdingang van de machinefabriek waren om de hoek, naast de rode brievenbus. Soms deed de een of andere pons- of snijmachine het hele gebouw dreunen. Maar op de tweede verdieping van nummer 85 had je wel het mooiste uitzicht op het Rijksmuseum dat er bestond. We woonden er van mijn vijfde tot mijn tiende jaar, en kwamen daar terecht omdat mijn vader het heen en weer gereis van Oldegeppel naar zijn werk bij de PTT in Amsterdam zat was. Vergeet niet dat er toen ook nog op zaterdag werd gewerkt! Ja, hij had lang ons gezin kunnen onderhouden met het schrijven van columns, boeken en hoorspelen, maar na de oorlog hield hij dat met twee kindermonden erbij niet meer vol. Zodat we uiteindelijk, op 3 november 1952 – de allereerste Donald Duck was net gratis op alle Nederlandse huismatten gevallen – naar Amsterdam verhuisden.

Hoe primitief leefden we toen! Af en toe stond het hele huis in het donker en moest je draaiend een muntje in een apparaat persen om weer een aantal kilowattuur van elektriciteit voorzien te zijn. En waar gebruikte je dat nou voor? Lampen, een radio met pick-up, een straalkacheltje, een stofzuiger en een strijkijzer. Dat was het wel zo’n beetje. En de zelfgemaakte transformatorkist om wat speelgoed van laagspanning te kunnen voorzien, zoals een dure motor van Meccano. Op de zaterdagavond werd er steevast naar de radio geluisterd, waarbij Dorus voor mij het hoogtepunt was. Mijn eerste grammofoonplaatjes waren van hem, ik zong zijn liedjes overal, inclusief de bloederige Moordballade waarvan ik de tekst nog steeds kan dromen. We hadden telefoon 40765 en ik was heel verwonderd toen ik vriendje Maarten een keer belde en meteen zijn stem hoorde zonder een nummer te hebben gedraaid. Ik zat op de openbare Nicolaas Maesschool, maar mijn moeder haalde mij daarvan af toen ze hoorde dat de juf stond te roken voor een klas met 40 kinderen. Hoewel ze zelf ook rookten, mijn ouders. Heel normaal in die tijd. Ook dat je als kind spelletjes deed met kaartjes van door midden geknipte bovenkanten van sigarettendoosjes.

Toen kwam ik terecht op het kleinschalige Schreuder Instituut, waar ik voor het eerst in mijn leven kennismaakte met godsdienst. Ik keek van mijn klasgenootjes af hoe je moest bidden, want ik was de enige die met zijn armen over elkaar bleef zitten als de juffrouw ‘Eerbiedig!’ gebood. We zongen er liederen waarin de regel ‘Al spert men mij geboeid in duistere toren’ mijn eerste kennismaking was met het soms toch niet onaardige perversiteitsgehalte van de protestantse kerk. Die ik trouwens toch liever heb dan de katholieke kerk, want van wat daar allemaal gebeurt heb ik echt helemaal nooit iets begrepen. Bij de protestanten ging het tenminste nog over jou en over God, en dat was toch iets anders als de Sinterklaasoptocht die ik zo mooi, samen met vriendjes, kon bekijken vanuit de drie ramen op de tweede verdieping.

Maar ook toen leefde ik al bij tijd en wijle in de wereld van abstractie en fantasie. Verzamelde ik liever dan plaatjes van auto’s, voetballers en schepen de kleuren die bij de tramlijnen hoorden – lijn 7 en 10 denderden daar voor de deur. Knutselde ik liever uit een bouwplaat bij Kellogg’s cornflakes een Rotavisor in elkaar, een soort kijkdoosje waarin je een vliegtuigje kon zien cirkelen. Ik sliep samen met mijn broer in de achterkamer. Lichtjes vanaf de Lijnbaansgracht achter ons baanden zich door de net iets te smalle gordijnen een weg naar het plafond. Dan fantaseerde ik dat ik in navolging van Kuifje naar de maan reisde, een verhaal dat twee avonden in bed in beslag heeft genomen. Daar vertelde mijn broer me eens dat hij in staat was om niet te denken. Daar moest ik als strafwerk tien keer de tafel van 7 uitschrijven. Daar trachtte ik te ontdekken hoe mijn plastic tuimelkalendertje werkte en wilde ik leren goochelen.

Of ik de kleine Endstra ooit gezien heb, weet ik niet. Mijn ouders hadden het nooit zo op buren. Maar ook dit is allemaal gebeurd in De Grote Wetering. Een kwart eeuw later, in 1981, werden de krakers verjaagd door de ME. Toen zag ik op de televisie hoe bulldozers mijn vroegere woning bestormden om die met de grond gelijk te maken. We zijn inmiddels weer een kwart eeuw verder. De krakers zijn weg. De criminelen zijn gebleven. En soms zing ik nog de Moordballade. ‘Op de Hobbemakade. Op de Apollolaan’…

  • Facebook
  • Twitter
  • NuJIJ
  • Print
  • PDF
  • Add to favorites

1 reactie op “De Grote Wetering”

  1. jacqueline de jong (Weyland) zei:

    Aangezien ik nèt door Emma Brunt voor het Parool van a.s. Vrijdag geinterviewed werd, en het over mijn eerste behuizing ging ,googelde ik “de grote wetering” en zag uw blog.
    Weteringschans 85 was waar ik van 1958-1961 woonde, werkte in het stedelijk museum als wet. assistente en studeerde kunstgeschiedenis, mijn huisbaas was Minne Endstra! Mijn flatje besloeg de achterzijde en keek uit op de lijnbaansgracht , had een immens balcon.
    Wie bent u?
    ben benieuwd of ik van u hoor.(tel 62431400) kijk ook maar even in het Parool van vrijdag. met vriendelijke groet

Reageer

XHTML: Je kan deze tags gebruiken: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>