Bevrijdingsdag 1991
5 mei 2011
Vandaag is het twintig jaar geleden dat mijn moeder overleed. Op Bevrijdingsdag 1991. Alsof ze zelf die dag daarvoor had uitgekozen. Het was een zondag, en toen ik met een taxi opeens in de straat voor haar huis in Slotervaart stond, hingen bij de buren overal vlaggen te wapperen. Bevrijding! Verdriet, maar ook opluchting. Ze lag er vredig bij en ik aaide haar, en ik had volgens mijn dagboek voor het eerst in mijn leven het gevoel dat ik haar kon aaien. Wel een beetje laat eigenlijk.
Mijn relatie met mijn moeder was berucht in mijn vriendenkring. Daarin kleefde alles door dubbelheid aan elkaar. Ze hield ontzettend veel van me. Teveel dus. Geen wonder dat ik wat narcistische trekjes heb. Ze bewonderde me. En ze vocht ook voor me, bijvoorbeeld om me op een behoorlijke middelbare school te krijgen, wat volgens het schoolhoofd te hoog gegrepen voor me was. En last but not least was ze een overbezorgde en dominante moeder, die haar kinderen toch als een soort bezit beschouwde en ze niet kon loslaten. Ze had zich diep in mijn ziel genesteld en leek overal met me mee te kijken, waar ik ook was. Ze had een heilig geloof in pausen en psychiaters, en toen ik uit de kast kwam vond ze dat ik toch maar eens met een psychiater en een pater moest gaan praten. De eerste kon natuurlijk helemaal niets met mijn verhaal, zodat ik er geen enkele moeite mee had mijn moeder daarmee gerust te stellen. De tweede vroeg nog voordat het gesprek begonnen was of ik nog thuis woonde, want als dat zo was moest ik maar heel snel het huis uit. Gelukkig woonde ik toen al op Uilenstede. Op die studentencampus gingen nieuwe werelden van vrije seks en drugs voor me open, waarover mijn ouders zich niet geheel onterecht zorgen maakten. Stom natuurlijk om hen dat allemaal te vertellen, maar ik hou nou eenmaal van openheid in relaties.
Ondanks alle ruzies en onenigheden heb ik tegelijk mijn mystieke en spirituele tendensen van mijn moeder. Alleen waren ze bij haar bedolven onder angst en onzekerheid, en toegedekt met het katholieke geloof waar ik nooit iets van begrepen heb. Ik geloof zonder meer dat ze een gezonde, gelukkige jeugd heeft gehad – tennissen op mooie zomeravonden in de jaren twintig toen er ook zomertijd was. Ja, ik vind het zelfs aannemelijk dat ze eenheidservaringen heeft gekend. De planeet Neptunus en het twaalfde huis, die niet alleen voor dit soort ervaringen staan maar ook voor eenzaamheid, drugs, verslavingen en andere weerstanden tegen en stimuleringen van dit soort bewustzijn, spelen een dominante rol in haar horoscoop. Haar vader was alcoholist, zelf raakte ze in haar latere leven verslaafd aan slaapmiddelen als Bromural, Valium en Librium totdat ze er huiduitslag van kreeg, waarbij ze eerlijk zei dat ze die nodig had omdat ze allemaal emoties niet aankon. Alsof ze heel bewust de deksel op een put bleef drukken. Die ik er dan weer van af wilde halen in mijn alternatieve wereld van psychotherapie en drugs. ‘De waarheid! Anders liever dood!’ schreef ik haar eens in een enthousiaste brief, maar dat werd me niet in dank afgenomen.
Waar het misgegaan is in haar leven weet ik niet. Wel was een van haar meest traumatische ervaringen het verhuizen uit Blaricum naar Amsterdam in 1952. Iets wat mijn vader per se wilde omdat hij het zat was om zes dagen in de week met de bus heen en weer te forenzen. Maar wat mijn moeder als het verjagen uit het paradijs moet hebben ervaren. En dat was het ook. Ook voor mij, want langs het hoge graan in de eng naar de kleuterschool in het bos lopen is heel iets anders dan trams 7 en 10 op de Weteringschans te trotseren. Het mooie landelijke uitzicht op de boerderij met hooiberg van Borsen en het aangrenzende weiland werd nu vervangen door dat op het Rijksmuseum, druk verkeer voor de deur, boven- en benedenburen, en voor mijn broer het Barlaeus een steenworp verderop. Ik geloof dat mijn moeder het mijn vader nooit vergeven heeft. Ik heb dan ook weinig tot geen herinneringen aan spontaan contact tussen die twee, een lieve zoen, fijne hug of knuffel. Geen wonder dat ze beiden in opstand kwamen toen ik al dat soort dingen ging uitleven die zij zo uitbundig onderdrukt hadden.
In haar laatste jaren zijn mijn ouders, op initiatief van mijn moeder, zeven zomers in Blaricum gaan doorbrengen. In een recreatiehuisje aan de Melkweg, vlak bij de ‘hut van Mie’. Dat was in de jaren tachtig, en vaak zocht ik ze op warme zomerdagen in schamele oranje kleding op. Dan zaten we vaak in de tuin of in het huisje, maar ik wandelde ook met mijn vader door Blaricum waarbij we in de verste verte niet hadden kunnen vermoeden dat ik ook nog eens in dit dorp zou terugkomen om er zelfs in de gemeenteraad te belanden. Maar als ze niet in Blaricum was lag mijn moeder meestal op bed, vaak depressief en kankerend op mijn vader. Tot op haar laatste dagen lag ik in de clinch met haar. ‘Agressie, geïrriteerdheid… Ergernis! Bezig gehouden worden! Door een moeder die steeds maar blijft doen alsof ze dood gaat (…) Ook komt Saturnus verdacht dichtbij mijn Zon (Saturnus is heer Zon),’ schreef ik een paar dagen daarvoor nog in mijn dagboek. Ik geloof dat ik soortgelijke dingen gezegd heb toen ik haar voor de laatste keer zag, want ook haar ziektes gaven haar excuses om niet echt dicht bij elkaar te hoeven komen, om emoties te vermijden. Maar ze was ook echt moe van de chemokuur, waarmee ze dan ook was gestopt. Echt afscheid is er niet geweest. Want over doodgaan werd hooguit in bedekte termijn gesproken.
Was het oneindig verdriet wat ze onderdrukte? Ingehouden woede waarvoor ze bang was? Angst voor intimiteit die haar zo afstandelijk kon doen zijn? Geboren in 1913 was ze wel van een heel andere generatie, met een heel andere mentaliteit dan een babyboomer zoals ik, in wie de normen en waarden uit de jaren zestig zijn ingebrand. Ik ervaar mijn moeder ook als slachtoffer van de katholieke kerk, waarin ze tot haar laatste snik bleef geloven, een instituut dat het leven voor de dood tot een hel maakt. Waarbij ik vurig hoop dat mensen er na de dood nog aan kunnen ontsnappen, ze wellicht nog tijdens het sterven de perverse autoritaire machtswellust ervan doorzien. Zodat eindelijk de deksels weer van de putten kunnen. En mensen weer zonnig, vrolijk kunnen lachen, zoals op een mooie zomeravond in de jaren twintig. Want ondanks de verknipte relatie die ik met mijn moeder had, heb het voor haarzelf verborgen geheim van humor en spiritualiteit van haar gestolen.
In een wereld waarin het steeds meer om uiterlijkheid en oppervlakkigheid gaat, wordt het steeds belangrijker om op Bevrijdingsdag de oorlog in onszelf achter ons te laten. Hopelijk heeft mijn moeder dat in stilte gedaan, toen, op 5 mei 1991.