2001: A Space Odyssey

Date 20 mei 2020

In 1968 zag ik hem voor het eerst. In Londen. Stanley Kubricks 2001: A Space Odyssey. Niet dat ik iets van de film snapte. Hij was wellicht zo mooi juist omdát ik niets van de film begreep. In elk geval niets van het eind van de film als het door HAL 9000 bestuurde ruimteschip voorbij Jupiter komt, door psychedelische landschappen zweeft en Dave belandt in een 18e-eeuwse slaapkamer waar hij onder het toeziend oog van de mysterieuze monoliet sterft en uiteindelijk als foetus en sterrenkind een nieuw leven begint. De al aan het begin van de film met paukenslagen van Richard Stauss’ Also sprach Zarathustra aangekondigde nieuwe mens is geboren, vooral dankzij het volhardende werk van HAL – één lettertje verder en er staat IBM – wat veel mensenlevens in het ruimteschip heeft gekost. Een dystopie over computers die de macht overnemen? Of juist een lofzang voor computers die ervoor zorgen dat er een nieuwe mens komt? Want als je het aan de mensen zelf overlaat lijkt daarvan niets terecht te komen. Juist vanwege menselijke emoties mislukt er zoveel van alle goede bedoelingen. Maar ook Dave en Frank tonen daar niet veel van, wat de kritiek opleverde dat er in de film vrijwel geen gevoelens en emoties voorkomen.

Juist dat gebrek aan gevoelens wekte bij mij het gevoel van een hyperemotie op. Het heelal is er echt stil en daarom zo realistisch. HAL schakelt Frank uit als hij zich in zijn pod buiten het ruimteschip begeeft door hem een zetje te geven waardoor hij voor eeuwig in de stille oneindige ruimte blijft zweven. Een mooier graf kan ik niet bedenken, want zelf heb ik maar al te vaak het gevoel dat ik niet echt op aarde thuishoor, gelokt door de roep van de sterren om tussen hen te verdwijnen. ‘You will find me in the skies,’ zing ik in een afscheidsliedje van mezelf uit de jaren tachtig. Al dat soort gevoelens worden in de film versterkt door de prachtige keuze van muziek, niet in de laatste plaats door die van György Ligeti zoals zijn Atmosphères waar ik koude rillingen van krijg. Maar ook de mooie blauwe Donau van die andere Strauss beleef je opeens heel anders dan bij een nieuwjaarsconcert. Uiteraard was ik een van de eersten om dat alles op een langspeelplaat aan te schaffen, en eind 1968 nam ik een aantal mensen van mijn studentenflat mee om de film in Amsterdam te gaan bekijken. Tegenwoordig heb ik de film uiteraard op dvd, terwijl ook een groep van Facebook eraan is gewijd.

Typisch iets voor Watermannen, leerde ik op mijn eerste lessen in astrologie. Ruimtevaart, computers, en weinig op hebben met gevoelens en emoties. Dat laatste heb ik nooit zo ervaren, tenzij je daaronder uitsluitend dat huis-, tuin- en keukengedoe met janken en lachen schaart. Rubricks film ademt voor mij juist stilte uit. Omdat ruimteschepen geen kabaal maken als ze in de versnelling gaan, liefst bij voorkeur sneller dan het licht. Omdat mensen weinig met elkaar praten maar gewoon hun werk doen. Want de missie was om achter die mysterieuze zwarte langwerpige monoliet aan te gaan, die al eerder in de oertijd en later op de maan was aangetroffen. Een monoliet die onder veel fans van de film inmiddels een soort afgodsbeeld is geworden, net als HAL, inclusief uitspraken van hem. ‘Open the door, HAL!’ ‘I am sorry Dave, I am afraid I can’t do that.’ En als Dave uiteindelijk de computer demonteert door hem van allerlei geheugenmodules te ontdoen wordt HAL kinds en begint hij een kinderliedje te zingen, steeds langzamer. Maar toch: de opdracht werd voltooid en ergens voorbij logica, tijd en ruimte werd een nieuwe mens geboren. Ondanks de mens. En vandaag de dag ervaar je deze film uit 1968 nauwelijks als gedateerd. En het is nog steeds mijn lievelingsfilm!

  • Facebook
  • Twitter
  • NuJIJ
  • Print
  • PDF
  • Add to favorites

Reageer

XHTML: Je kan deze tags gebruiken: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>